Grootte 1,5 – 2,2 x 1,3 – 1,8 mm
Deze kleine
scymnus soort heeft een kort ovaal lichaam met een matige bolling. Het is bedekt met een lange bleke beharing die weinig dicht is.
De
kop, de
bovenlip, de
antennes en de
kaaktasters zijn rossig rood bij de mannetjes. De ogen zijn zwart.
Het
halsschild van dit geslacht is in de voorste hoeken en soms ook langs de voorste boord wat rossig rood. Het rood kan reiken tot net in de achterhoek.
Bij de wijfjes zijn de lip, de kaaktasters en de antennes wat geelrossig. De kop, de ogen en het halsschild zijn zwart.
De
dekschilden zijn zwart met uitzondering van een geelrode of roodoranje driehoek op de voorste helft van de dekschilden en 1 zijde van deze rode driehoek raakt de zijrand van het schild.
De onderzijde is zwart en bedekt met een grijze weinig dichte beharing.
Het
prosternum is voorzien van twee convergerende richels die vooraan tot aan de rand van het segment komen.
De
dijlijn is niet volledig en raakt de achterzijde van het segment net niet. De onderzijde van de laatste achterlijfssegmenten zijn bijna onbehaard.
De poten zijn rossigrood met de basis donker meer bij de vrouwtjes en minder bij de mannetjes.
Variatie: Deze soort is nogal variabel. Er bestaan volledig lichte exemplaren en bijna volledig donkere vormen.
De enige soort die een dergelijke driehoek heeft is
S. marginalis [
SCYMAR], een mediterane soort. Deze sterk gelijkende soort is moeilijk op uiterlijke kenmerken te onderscheiden. Het enige verschil zou de uitbochting van het vijfde sterniet zijn.
Er is echter ook een duidelijk verschil in beharing.
S. interuptus heeft zeker onderaan een ruw behaarde indruk, terwijl
S. marginalis een eerder net gekamde indruk geeft.
Als voedsel staan bladluizen op het menu.
Dit is een warmteminnende soort. We zullen hem dus terugvinden op warme plaatsen. Zowel op een groot pallet aan bomen, struiken en planten.
Deze tekst is gebaseerd op de werkteksten voor een geplande veldgids van INBO/JNM ©Johan Bogaert